Vrijstelling van de inschrijvingsplicht op basis van richtingbezwaar is een belangrijke pijler onder de gewetensvrijheid in Nederland. Het is een onbekende regeling uit de Leerplichtwet, maar zij is van cruciaal belang voor de onderwijsvrijheid, de godsdienstvrijheid en de keuzevrijheid van ouders en kinderen.
B ij de invoering van de leerplicht in 1900 rekende de overheid nadrukkelijk met twee klassieke grondrechten van Nederlandse burgers: de godsdienstvrijheid en de onderwijsvrijheid. Voor beide was hard gestreden in de eerste fase van de schoolstrijd (1834-1848). De overheid erkende dat het primaat van de onderwijskeuzes bij de ouders ligt en hield bij de opstelling van de Leerplichtwet rekening met gemoedsbezwarenDeze regeling werd bekend onder de naam richtingbezwaar of richtingsbezwaar. Een redactionele wijziging van de Leerplichtwet veranderde 'bezwaren' in 'bedenkingen', maar in het dagelijks taalgebruik is de term richtingbezwaar nog steeds gangbaar..
I n juli 2013 gaf staatssecretaris Dekker (OCW) de Tweede Kamer echter te kennen dat hij voornemens is de godsdienstvrijheid in het onderwijs te beperken. Hij wil de mogelijkheid tot richtingbedenkingen (artikel 5 van de Leerplichtwet, aanhef en onder b)artikel 5, aanhef en onder b: de in artikel 2, eerste lid, bedoelde personen zijn vrijgesteld van de verplichting om te zorgen, dat een jongere als leerling van een school onderscheidenlijk een instelling staat ingeschreven, zolang zij tegen de richting van het onderwijs op alle binnen redelijke afstand van de woning - of, indien zij geen vaste verblijfplaats hebben, op alle binnen Nederland - gelegen scholen onderscheidenlijk instellingen waarop de jongere geplaatst zou kunnen worden, overwegende bedenkingen hebben laten vervallen. Dit lijkt een kleine ingreep, maar in werkelijkheid is het een juridische aardverschuiving.
T ot op heden behelst godsdienstvrijheid het recht van de burger om elk aspect van het leven, inclusief het onderwijs, te laten leiden door de eigen levensovertuiging. Het huidige plan van de staatssecretaris beoogt het onderwijs aan dat domein te onttrekken.
N et als onderwijsvrijheid is godsdienstvrijheid een zogenaamd afweerrecht, dat burgers vrijwaart van ongepaste overheidsbemoeienis. Dit recht geldt niet alleen voor ouders, maar ook voor hun kinderen. Immers, niet de overheid, maar de ouders zijn degenen die het kind begeleiden bij de uitoefening van hun recht op godsdienstvrijheid (artikel 14, lid 2, Verdrag inzake de Rechten van het Kind)artikel 14, lid 2: de Staten die partij zijn, eerbiedigen de rechten en plichten van de ouders en, indien van toepassing, van de wettige voogden, om het kind te leiden in de uitoefening van zijn of haar recht op een wijze die verenigbaar is met de zich ontwikkelende vermogens van het kind.
O uders zijn verantwoordelijk voor een goede ontwikkeling van hun kinderen (artikel 247, leden 1 en 2, Burgerlijk Wetboek, Boek 1)
artikel 247.1: Het ouderlijk gezag omvat de plicht en het recht van de ouder zijn minderjarig kind te verzorgen en op te voeden en artikel 247.2: Onder verzorging en opvoeding worden mede verstaan de zorg en de verantwoordelijkheid voor het geestelijk en lichamelijk welzijn en de veiligheid van het kind alsmede het bevorderen van de ontwikkeling van zijn persoonlijkheid. In de verzorging en opvoeding van het kind passen de ouders geen geestelijk of lichamelijk geweld of enige andere vernederende behandeling toe., de zorg van de overheid voor het onderwijs (artikel 23, lid 1, Grondwet)artikel 23, lid 1: het onderwijs is een voorwerp van de aanhoudende zorg der regering heeft een faciliterend karakter. Zij schept ruimte, zodat ouders en kinderen zelf keuzes kunnen maken om zowel hun plichten als hun grondrechten gestalte te geven.